In hun dagelijkse werk zijn veel betrokken mensen bij bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties volop in de weer met het duurzamer maken van bedrijfsprocessen, het verminderen van CO2-uitstoot en het circulair maken van bedrijfsmodellen. Ze storten zich op duurzaam inkopen, verbeteren hun productiemethoden en zoeken uit wat ze met recycling kunnen. Ze bezoeken congressen, lezen nieuwsbrieven en schrijven projectplannen. Ze zijn zo druk als een klein baasje – ook ik inderdaad.

Die hectiek van alledag is mooi, want het houdt ons van de straat en we hopen dat we stap voor stap verder komen. Maar soms is het goed om eens met wat meer afstand te kijken naar ons geploeter en onze pogingen iets van duurzaamheid te maken. Filosofischer, eigenlijk. Filosofen zijn er tenslotte om te reflecteren op de menselijke activiteiten, af en toe eens de wereldgeschiedenis erbij te pakken om de boel beter te begrijpen, nieuwe perspectieven te openen en ons aan het denken te zetten. Best nuttig. Toevallig kreeg ik de afgelopen maand de kans om maar liefst drie heuse filosofen te spreken, en te luisteren naar hun gedachten over duurzaam ondernemen.

Natuurcollege

Op Dierendag volgde ik bij ecoloog en filosoof Matthijs Schouten een ´natuurcollege´ in de bossen bij Maarsbergen. Schouten belichtte een aantal posities die je als mens kunt innemen tegenover de natuur. Die posities zijn in te schalen met behulp van de vraag hoe dicht je vindt dat je bij de natuur staat. Als je van mening bent dat de mensheid ver boven planten, dieren, bergen of zeeën staat, dan is het logisch om de natuur te beschouwen als een hulpbron voor menselijke en economische ontwikkeling. Dieren of planten hebben dan geen waarde ‘op zich’; ze dienen de mens. Vanuit dit perspectief geredeneerd, is het totaal onzinnig om te praten over dierenwelzijn of klimaatverandering. Zolang ze de menselijke vooruitgang niet in de weg staan, is er niets aan de hand. Een iets mildere variant daarvan heet vaak ‘rentmeesterschap’: de mens moet de aarde netjes beheren, zoals een boer voor zijn land zorgt, maar nog steeds draait het vooral om het nut van de natuur voor de mens.

Volledig aan de andere kant van het spectrum staat de gedachte dat er eigenlijk helemaal geen onderscheid is tussen mens en natuur. De mens is zelf ook natuur – en om adem te halen, te eten en van het leven te genieten is de mens volledig afhankelijk van natuurlijke processen. Die verstoren zou dus niet alleen oliedom, maar ook tegennatuurlijk zijn. In deze visie hebben dieren, planten en landschappen automatisch hun eigen bestaansrecht.

Na het theoretische college nam prinses Irene van Lippe-Biesterfeld ons mee het bos in om daar met alle zintuigen de natuur waar te nemen. Het was bijzonder leerzaam om het contrast te zien tussen enerzijds de zakelijke, formele benadering van natuur en milieu in het dagelijkse, werkende leven en anderzijds het plezier dat we beleefden aan de schitterende mossen, paddenstoelen, varens en bomen in de nazomer.

 

Geursporen

De volgende wijsgeer die ik sprak was Lisa Doeland. Zij hield bij het Duurzaamheidscafé in debatcentrum Lux in Nijmegen een betoog over haar lievelingsonderwerp: afval. Waar duurzaamheidsspecialisten dagelijks streven naar ‘zero waste’ en een circulaire economie, constateert Doeland dat overal op onze planeet desondanks vuilnis rondslingert. Voor een verklaring van die nestbevuiling verwees ze onder meer naar de Franse denker Michel Serres, die het verspreiden van menselijk afval over de planeet vergelijkt met de manier waarop honden (en andere dieren) urinesporen gebruiken om hun territorium af te bakenen. Door overal afval achter te laten, laat de mens eigenlijk zien dat hij de baas is op de planeet, is de gedachte. Zo had ik het nog niet bekeken.

 

Geen feest

Filosoof René ten Bos, sinds begin dit jaar officieel ´Denker des Vaderlands´, was op de Dag van de duurzaamheid key note speaker bij de Ray Andersonlezing bij Interface in Scherpenzeel. Ten Bos beschrijft in zijn recente boek Dwalen in het antropoceen verschillende perspectieven om naar duurzaamheid te kijken. In zijn lezing vatte hij die nog eens samen. Kern van zijn betoog is dat de invloed van de mens op de aarde niet meteen positief te noemen is: diersoorten sterven uit, ijskappen smelten, de zee zit vol plastic. Kortom, het antropoceen is ‘geen feest’.

Maar wat kun je daar nu mee? Hoe moet je met die situatie omgaan? Ten Bos ziet verschillende reacties. Een optimistische kijk op de toekomst leidt volgens Ten Bos onvermijdelijk tot teleurstellingen, want die schitterende, duurzame samenleving is misschien een onhaalbare utopie. Maar een pessimistische visie leidt volgens Ten Bos tot cynisme en te simpele oplossingen. Denk aan het vrijwillig laten uitsterven van de mensheid, of het radicaal ingrijpen in het klimaatsysteem met technologie of door megalomane projecten als het afdammen van zeestromen. Ten Bos is daar geen voorstander van. De Denker des Vaderlands pleit voor terughoudendheid en meer respect voor de mensen die, ondanks milieurampen en klimaatverandering, toch gewoon ‘doormodderen’.

 

Doormodderen

Wat leert al die filosofie ons nu? ‘Still confused, but on a much higher level,’ schoot door mij heen. Wat mij betreft is het in ieder geval heel goed dat dat er filosofen zijn die de tijd nemen om op eigenzinnige manier naar duurzaam ondernemen te kijken. Ze zetten ons werk in perspectief, stellen ons gerust en moedigen ons aan om op ons pad door te gaan. Ook ik zal de komende tijd stug doormodderen op weg naar een duurzamer economie. Maar wel met meer inzicht en begrip.

Jos Reinhoudt is werkzaam bij MVO Nederland en tevens gemeenteraadslid voor GroenLinks in Nijmegen. Bovendien werkt hij onder de naam Duurzame Denkkracht als zelfstandig adviseur.